Skip to Main Content

Social Work jaar 2 - structuur aanbrengen in je literatuuronderzoek: Oriënteren en specificeren

Inleiding en uitleg

Het is zover: je start met je literatuuronderzoek! Om grip te houden op dit proces maak je gebruik van de 5 stappen zoals je die onder de vorige tab hebt leren kennen. De eerste stap is 'oriënteren en specificeren'. Je onderzoeksvraag is het fundament van waaruit je vertrekt. Voordat je je onderzoeksvraag formuleert voer je een aantal oriënterende acties uit:

  1. Oriënteren op het informatielandschap
  2. Identificeren van informatiebehoefte
  3. Zoeken ter oriëntatie
  4. Formuleren van onderzoeksvraag

In iedere box hieronder leer je meer over deze onderdelen.

1.A Oriënteren op informatiesoort

2. Identificeren van informatiebehoefte

 

Uitgangspunt voor het vaststellen van een informatiebehoefte is dat er een probleem is dat om informatie vraagt om opgelost te worden.

Om die informatiebehoefte te definiëren kun je de 5 W's gebruiken.
Je legt daarmee o.a. je doelgroep, de kaders van het onderzoek en het doel van het onderzoek vast. Ook de context wordt verhelderd.

Dit helpt je ook alvast om je onderzoeksvraag in te kaderen.

 

Je kunt dit onderdeel ook beschouwen als vraagverheldering. Vanuit de praktijk (op micro- of mesoniveau) en de literatuur (op macroniveau) benader je je kwestie en neem je in je probleemanalyse de verschillende perspectieven op.

afbeelding: scribbr.nl

3. Zoeken ter oriëntatie

Er zijn verschillende manieren om je te oriënteren op een onderwerp:

→  je kunt experts benaderen - denk daarbij bijvoorbeeld aan docenten, auteurs, stagebegeleiders

→ begin ook met een globale zoekactie op het internet - grasduin met een aantal eerste zoektermen

→ zet alvast zoekacties uit in: HAN Catalogus - HANQuest - Google Scholar 

→ selecteer meteen bruikbare zoektermen uit en noteer ze in een zoekschema

→ sla artikelen op die recent en relevant zijn (zie verder bij sneeuwbalmethode)

4. Formuleren van onderzoeksvraag

 

⇔ Bij de probleemoriëntatie doe je alvast
vooronderzoek. In deze fase bouw je
op kennis van anderen. Je onderzoekt wat
er al geschreven en bekend is over jouw onderzoeksonderwerp.

 

 

 

 

 

 

 

 

⇔ Een goede hoofdvraag is:

  • onderzoekbaar,
  • haalbaar,
  • origineel,
  • complex,
  • relevant,
  • specifiek
  • en focust zich op één probleem.

 

Afbeelding: scribbr.nl

Uitgelicht: het verschil tussen onderzoeksvraag en zoekvraag

Onderzoeksvragen zijn de vragen die je in je praktijkonderzoek wilt beantwoorden. Deze vragen geven structuur aan het onderzoek. De soort onderzoeksvragen die je stelt, hangen bovendien sterk samen met het soort onderzoek dat je doet. De belangrijkste onderzoeksvraag waarop je antwoord geeft, is de hoofdvraag. De deelvragen zijn de onderzoeksvragen die je helpen de hoofdvraag te beantwoorden. Je baseert je onderzoeksvragen op je probleemstelling die voortkomt uit je probleemanalyse.
(bron: Scribbr)

 

Je zoekvraag heeft een (grote) overlap met je onderzoeksvraag maar richt zich op je zoektocht naar literatuur. Je praktijkonderzoek is vaak op micro of meso-niveau, je zoekvraag is op macro-niveau. De literatuur/bronnen gebruik je als theoretisch kader voor je onderzoek. Je bouwt voort op de reeds aanwezige kennis over jouw onderwerp. Uit je zoekvraag haal je zoektermen. Plaats die zoektermen in een zoekschema. Dit zoekschema vormt weer de basis voor de bouwsteenmethode. In de bouwsteenmethode combineer je zoektermen en synoniemen met Booleaanse operatoren (AND-OR-NOT). In het volgende onderdeel 'plannen en zoeken' vind je meer uitleg over de zoekvraag.

 

Kennisclips